Een min/max-contract is de vorm van het oproepcontract waarbij een minimaal en een maximaal aantal werkuren (per week, per maand, per kwartaal of per jaar) met de werknemer is afgesproken. Het is daarbij de bedoeling dat de werkgever, uiteraard met inachtname van het overeengekomen minimum, ook alleen het aantal uren betaalt dat gewerkt wordt. Artikel 7:628 Burgerlijk Wetboek bepaalt in lid 1 dat een werknemer ook betaald moet krijgen als er geen werk voor hem is. Echter geven lid 5 en 6 de mogelijkheid deze loondoorbetalingsverplichting voor maximaal 6 maanden uit te sluiten (ongeacht of die 6 maanden over één of over meerdere arbeidsovereenkomsten verspreid zijn). Dus formeel-wettelijk wordt na 6 maanden het minimum aantal uren automatisch gelijk aan het gemiddeld aantal gewerkte uren per maand over de laatste drie maanden. Dit is geregeld in artikel 7:610b BW. Let op: de uitsluiting van artikel 7:628 BW moet schriftelijk zijn overeengekomen. Meestal gebeurt dit in de arbeidsovereenkomst.
Het is in de praktijk goed mogelijk dat de werknemer zelf het minimum aantal uren dat hij moet komen werken helemaal niet verhoogd wil hebben. Het lijkt het beste om dan na die eerste 6 maanden opnieuw een min/max-contract te sluiten waarin expliciet is vastgelegd dat de werknemer zich ervan bewust is dat hij recht zou hebben op een contract met een hoger minimum aantal uren, maar dat hij hier bewust vanaf ziet. Ik schrijf: “het lijkt” want jurisprudentie is hier nog niet over.
Voor alle details van de oproepovereenkomst incl. de daarvoor van toepassing zijnde wetswijzigingen per 1-1-2020 zie het blogartikel: Het oproepcontract, bestaande en nieuwe regels